Frank in stukjes

verhalen uit het theater

 


Een slang in het paradijs

 Ik nam mijn dochter – ze was een jaar of acht – mee naar een van mijn jeugdvoorstellingen. Dat vond ik altijd gezellig. Zo reisden we op een zondag met de tram naar het Vondelpark, waar het oude Filmmuseum zijn filmzalen had. Ik weet niet meer of het Droomrijk was, over een kroonprins die niet naar buiten mag en op zijn jongenskamer avonturen verzint, of De wereld van de wijs, waarin de held de op hol geslagen tijd moet repareren. Hoe dan ook, de voorstelling werd intens beleefd op de stoel naast me. Na afloop werd er tijdens het limonade drinken weinig gezegd.

 

Aan het einde van de middag liepen we samen terug naar de tram toen mijn dochter me uit het niets vroeg: “papa, wie is er sterker: God of de wind?” Ik stond met mijn mond vol tanden.

 

Met mijn jeugdvoorstellingen wilde ik vertellen dat je alleen maar de keukentafel hoeft om te draaien om een boot te hebben waarmee je de wereldzeeën bevaart, schipbreuk leidt en aanspoelt op een onbewoond eiland. Of hoe je op je zolderkamertje kan dromen dat je in een vliegtuig over de grote oceaan vliegt (Vliegenier junior en de Lindbergh-vlucht 1999). Een pleidooi voor de rijkdom van fantasie.

“De leeftijd die ik zelf altijd gehouden heb, is acht”, zei Annie M.G. Schmidt. Ik kan me daar in vinden. Als jongetje van acht las ik spannende jongensboeken, speelde tv-series en films na, vloog naar de maan en racete in mijn zelfgebouwde Formule 1 auto. Tot mijn dertiende.

 

Ik had net een paar maanden brugklas achter de rug toen de herfstvakantie begon. Ik stormde meteen naar zolder om daar, zoals gebruikelijk, mijn eigen bouwsels te maken om mijn fantasieën in uit te leven. Ik herinner me nog als de dag van vandaag dat ‘het’ niet meer werkte. Ik was ontroostbaar.

 

Misschien dat ik daarom besloot een archief van al mijn zelfbedachte spellen en fantasieën aan te leggen. Om ze nooit meer te vergeten. Wie weet kwam dat archief van pas bij het schrijven en regisseren van mijn jeugdvoorstellingen.

 

Eén van de scenarioschrijvers van Sesamstraat vond de serie te zoetsappig en zei ooit tegen Aart Staartjes: Sesamstraat is een paradijs zonder slang. Dat sprak Staartjes aan. Hij was ervan overtuigd dat je de doelgroep een klein beetje moet plagen. Hij besloot dat er iemand moest komen “die de bal lek prikte”. En zo werd de norse mopperaar meneer Aart geboren.

 

Verhalen vertellen is nu eenmaal je personages hinderen, frustreren, in de problemen brengen en obstakels laten overwinnen. Het perspectief van de volwassen maker is dat hij of zij altijd een beetje wil plagen.

 

“Pap, je zegt niks. Wie is er nou sterker? God of de wind?”

Na lang nadenken stotterde ik “goh, wat een goede vraag”.

En een moeilijke, dacht ik erbij.

“Het hangt er van af: als je in God gelooft, is God het sterkst, als je daar niet in gelooft, de wind”.

Ik kon tevreden zijn: mijn voorstelling had mijn dochter een beetje ‘gebeten’. Misschien was het geen slang in haar paradijs, maar op zijn minst toch wel een addertje.