Frank in stukjes

verhalen uit het theater

 


Toitoitoi

 Johan Cruyff, El Salvador himself, stompte vóór elke wedstrijd keeper Gert Bals in zijn maag. Alleen dan zou de wedstrijd gunstig verlopen. Het is een vorm van magisch denken: als ik dit ritueel uitvoer, speel ik goed. Als ik het niet doe, krijgen we tegenslag.

 

Bij bijgeloof geloof je er natuurlijk niet in en tegelijkertijd, stiekem, toch wel. “Je weet wel dat het niet waar is, maar toch…” - een bezwering die rechtstreeks is weggelopen uit de behandelkamer van psychoanalyticus Sigmund Freud. Een vorm van geloof die zich ondanks de logenstraffing door de werkelijkheid hardnekkig handhaaft.

Ik speelde ooit Sinterklaas. Mijn beste vriend kwam me ophalen. De hele weg, van het omkleedadres tot het huis waar de kindertjes met rode konen zaten te wachten, sprak hij me aan als Sinterklaas. Terwijl er geen kind te bekennen was.

 

In de theaterwereld is het bijgeloof alomtegenwoordig.

Fluiten op het toneel, bijvoorbeeld, brengt ongeluk. Dit gebruik stamt uit de tijd dat fluiten een signaal was voor de inspeciënt om aan de touwen te trekken om de volgende achterwand naar beneden te laten. Als een acteur floot zonder een reden kon dat ertoe leiden dat er een decorwand naar beneden kwam zonder dat dat de bedoeling was. Of erger: dat het achterdoek pardoes op het hoofd van de acteur terechtkwam.

Jan van Lijssel en Arie de Rooij in Geen Bereik: Hals- und Beinbruch?
Jan van Lijssel en Arie de Rooij in Geen Bereik: Hals- und Beinbruch?

Een ander bijgeloof: noem nooit de naam van MacBeth. Dat brengt rampspoed. Konstantin Stanislavski, Orson Welles en Charlton Heston kregen allemaal een ongeluk tijdens of meteen na de voorstelling van Shakespeare’s klassieker. Het schijnt zelfs dat Abraham Lincoln aan de vooravond van de moord op hem las in het stuk-dat-niet-genoemd-mag-worden. De Engelsen hebben het dan ook over “The Scottish Play”. Het stuk zou zijn vervloekt. Shakespeare zou een spreuk van heksen hebben gestolen, en zij namen revanche…

 

Misschien wel het bekendste bijgeloof is dat je elkaar voor een voorstelling geen “succes” mag wensen. Dat brengt ongeluk. Acteurs wensen elkaar ‘toitoitoi’ of ‘breek een been’ of ‘Hals- und Beinbruch’.

Toitoitoi is van oorsprong Jiddisch. Het neutraliseert gevaar. Het schijnt bovendien een klanknabootsing te zijn van het afkloppen op ongeverfd hout – een ritueel waarmee het ongeluk kan worden afgewend.

Franse acteurs wensten elkaar in vroegere tijden ‘Merde’ toe. In de tijd dat de bourgeoisie met paard en wagen naar het theater ging, ontlastten de beesten zich buiten het theater. Veel poep betekende dus volle zalen.

 

Bij toneelgezelschap Nanook Nono hadden we zo onze eigen ritueeltjes. “Spuug ze in de bek” was een veel gehoorde wens om elkaar een goede voorstelling te wensen. In tijden van corona is dat natuurlijk onwenselijk. Een ander ritueel was omslachtiger. Eerst fluisterden we “pssswwssswwss” in elkaars oren. Om het ritueel vervolgens af te toppen met een handdruk. Tijdens de handdruk zei je dan tegelijkertijd: “Je valt een collega nooit af” en “nooit tijdens werkuren”.

Vraag me niet waar dit gebruik vandaan komt.

 

En dan is er natuurlijk nog het fenomeen van de tweede voorstelling. Is het bijgeloof, of is het waar? Hoe dan ook, de tweede voorstelling wordt algemeen gevreesd in theaterkringen. Na een succesvolle première heeft cast en crew uitbundige felicitaties in ontvangst genomen tijdens de borrel na afloop, met bloemen, champagne… Een gelukzalig gevoel dat de dag erna, vooraf aan de tweede voorstelling, nog steeds nazindert. Dat leidt vaak tot onder-spanning, tot een meer ontspannen houding. En dat kan weer leiden tot gebrek aan tempo, energie, spelspanning, slordigheden en het overslaan van lappen tekst of het missen van een lichtcue. Daarom is elke acteur, professional of amateur, beducht voor de tweede voorstelling.

 

Ik regisseerde bij toneelgroep Venster het stuk Merg van Judith Herzberg. Het was mijn eer te na de tweede voorstelling een slap aftreksel van de mooie première te laten worden. Ik bedacht een list.

 

De sfeer in de kleedkamer was ontspannen, op het lacherige af. Ik kondigde een warming up aan, een half uur voor aanvang. Om half acht sharp werd iedereen op de vloer verwacht.

Om vijf voor half acht liep ik naar de bar om een kop koffie te bestellen en in alle rust op te drinken. Tien minuten later werd ik door een gestreste speler bij de bar weggehaald: waar bleef ik toch?! “We staan allemaal op jou te wachten!” Ik had iedereen op scherp gekregen. Jammer dat je zo’n grap maar één keer kan uithalen.