Frank in stukjes

verhalen uit het theater

 


Kiezen tussen film en theater 3

 

Drie redenen waarom ik het moeilijk vind om te kiezen tussen film en theater:

3. Twee strategieën voor verbeelding

Het is een kwestie van smaak. Hou je van een schilderij van Caravaggio, waarin een afbeelding meer ‘naar de natuur’ is weergegeven of heb je liever een abstract sculptuur als ‘het stierenhoofd’ (gemaakt van gevonden voorwerpen zoals het zadel van een fiets) van Pablo Picasso?

 

Film en theater hebben ieder hun eigen strategie om te verbeelden. Beiden suggereren, alleen de manier waarop is anders in het theater dan in film.

 

Bij film wordt de wijze van verbeelden al honderd jaar bepaald door ‘de wetten’ uit Hollywood. Alles wat het script voorschrijft moet ook worden geëtaleerd in beeld. Als er in het script van China Town (1974, Roman Polanski) staat dat Jack Nicholson in een Buick rijdt, dan moet de productieafdeling zorgen voor een Buick en geen ander merk. Het scenario dient letterlijk nagemaakt te worden: de beelden zijn de etalage van het script.

 

In 1934 stelt Hollywood de zogenaamde Hays code in – een vorm van zelfcensuur omdat de overheid besluit dat films met verwijzingen naar (homo-)seksualiteit, rassenvermenging, abortus of drugs niet mogen worden uitgebracht. De Hays code dient de zedelijkheid te garanderen. Het leuke van deze restricties is dat het verbod bij scenaristen en regisseurs leidde tot een ongekende creativiteit. Een van deze creatievelingen is de Duitse regisseur Ernst Lubitsch, die vanaf de jaren twintig in Hollywood werkte. Hij wist de regels te omzeilen door niet het epicentrum van de handeling te filmen, maar net ernaast. Vrijscènes in de slaapkamer werden verbeeld door een pan van de camera naar de muur: we zien de schaduw van een vrijend paar. Of hij liet de slaapkamerdeur dichtslaan voor onze neus met een bordje “do not disturb” erop (Mary Pickford noemde hem niet voor niks een “director of doors”). Maak het verhaaltje zelf af en kleur de plaatjes.

 

Ook in het theater bedienen makers zich van suggestie. Hoewel vaak anders vormgegeven. Rieks Swarte bijvoorbeeld zet zijn verbeelding op een stripachtige manier aan het werk. In zijn regie van Ja Zuster, Nee Zuster is de complete cast op het toneel met in hun handen een twee meter lange stok. Aan het uiteinde zitten twee witte handschoentjes. In de scène waarin Gerrit zijn duiffies voert, beginnen alle acteurs rond te lopen met de stok met wapperende handschoentjes: het hele podium is plotseling gevuld met rondvliegende duiven. Zelfs de ontroerende dakscène uit de gelijknamige film waarin Waldemar Torenstra in zijn grote, witte onderbroek zingend de beestjes voert, kan hier niet aan tippen.

 

Zet je de verbeelding op met een paar penseelstreken op een doek of maak je er een naturalistisch schilderij van?

Het moet geweldig zijn om in de grote Hollywood studio’s dromen te mogen produceren. Hele straten staan de regisseur tot zijn beschikking. Als je de kerk die je daar recht voor je ziet om de hoek filmt, is het het gemeentehuis. Voor een musical kan je een rijder van één take choreograferen en iedereen laten dansen door de straten van dit niet bestaande stadje. Met als centre piece een gigantische trap waar Fred Astaire en Ginger Rodgers in een gelukzalig pas de deux naar de hemel dansen.

 

Net zo leuk is het om in het theater, zonder Hollywoodachtige productiebudgetten en hele studiocomplexen, de verbeelding langs een andere aanvliegroute vorm te geven. Je hebt geen echt nagemaakte straten, je hoeft geen grote showtrap neer te zetten. Je bedient je simpelweg van een ladder met een spot recht van boven en we bevinden ons in een grot. Je maakt een decor van dozen en je hebt het huis van een overleden vader. Of je verbeeldt “de stadsjungle” met vijf lantaarnpalen en een stel vuilniszakken. Zolang de verbeelding maar zegeviert.