Frank in stukjes

verhalen uit het theater

 


Geen plankenkoorts meer: Alles? Niet alles (deel 3)

 

 26 september 2020. Het is eindelijk zo ver. Ik fiets ’s ochtends met te veel tassen door nevelig Amsterdam naar het theater. Mijn maag voelt weeïg. Heb ik alles?

 

In nauwe samenwerking met TT theaterproducties heb ik een voorstelling uit de grond gestampt. In de maanden april, mei en juni schreef ik drie monologen rondom het thema familieverhoudingen, stelde ik een cast en crew samen en repeteerden we zes weken. Vanavond spelen we de première in een zaaltje voor maximaal 25 bezoekers. Een laatste sprankje theaterhoop in barre coronatijden.

 

De drie monologen zijn een uiteenzetting met de condition humaine: hoe de mens worstelt met zijn tekortkomingen en dat met de mantel der liefde bedekt.

 

Naast het schrijven van drie monologen regisseer ik er twee en speel ik zelf de derde. Is dat alles?

 

Ik ben natuurlijk weer eens te vroeg. Wachtend voor het nog gesloten theater rook ik een sigaret. Hoe ga ik dit doen vandaag: bouwdag én première? Het voelt schizofreen: de hele dag speel ik de rol van meneer de regisseur en vanavond moet de knop om naar standje ‘acteur’. Ik heb daar van te voren goed over nagedacht. Ik weet dat het veel is op één dag. De angst de controle en het overzicht te verliezen heeft er aan bijgedragen dat ik alles minutieus heb voorbereid. Ik zal me bemoeien met het bouwen van het decor, de lichtstanden, de volumes van de muziek en indien nodig zal ik er zijn voor het opvangen van (de zenuwen van) de acteurs.

 

Na het avondeten gaat de knop om. Ik heb deze shift van aandacht op de repetities, als we de voorstelling doorliepen, al meermaals geoefend. Vanaf nu heeft het geen zin meer om me als regisseur druk te maken over de andere twee monologen. Ik kan ze – backstage - toch niet zien. Nog één keer kijk ik of alles klaar staat. Hebben we alles?

 

Dan begint de voorbereiding van de acteur. Hoe acteurs zich voorbereiden is zeer persoonlijk. Van in gebed gaan tot een halve fles witte wijn: ik heb het allemaal gezien.

Mijn concentratie begint met een bijna sacraal moment: het omkleden. Ik leg mijn eigen huid af en neem uitgebreid de tijd de kleren van mijn personage aan te trekken. Ik check mijn rekwisieten: wortel in mijn broekzak, zit alles in mijn rugzak?

 

Staat alles klaar? Ja, alles staat klaar. Nu is het wachten aangebroken. Tijd die maar langzaam verstrijkt. Geen honger? Of toch? Snel nog iets eten? Of al een wijntje nemen? Nog maar een sigaretje dan. De kassadienst is gearriveerd. De eerste toeschouwers stappen binnen, halen hun kaartje en gaan aan de bar zitten.

 

Ik verdwijn backstage. De een loopt te ijsberen, de ander prevelt zijn tekst, een derde doet logopedische oefenen: ”de kat krabt de krullen van de trap”. De technicus neemt nog eens alle licht- en geluidscues door, de theaterzaal lijkt wel een discotheek.

“Over vijf minuten gaat de zaal open”, roept iemand van het theater. Snel roep ik iedereen op de vloer bij elkaar, geef een korte peptalk en we doen onze yell. Heb ik de camera aangezet?

 

We begeven ons naar een nauw halletje backstage. De deur, die naar de toneelvloer leidt, staat open en wordt aan het zicht onttrokken door een zogenaamde afstopping: een zwart gordijn. Het publiek komt binnen, dat kunnen we zien op de monitor die hier hangt.

 

Iedereen zit en ook al zijn er maar 25 bezoekers, toch klinkt er geroezemoes. Dan doet onze technicus het zaallicht uit. Dat is voor Dieter het teken om op zijn stip te gaan staan voor het begin van zijn monoloog Kloos. Het wordt muisstil in de zaal.

 

Na Dieter en Frans speelt Tineke haar monoloog Mantel der Liefde. Pas daarna ben ik. De opening van mijn monoloog is misschien wel het lastigst. Ik moet zenuwachtig spelen - en dan helpt het niet als je zenuwachtig bent. Die zenuwen moeten gecontroleerd gespeeld worden. Ik heb vertrouwen en ben nieuwsgierig hoe het zal zijn.

Hoe zit het met mijn hartslag? Een valkuil is dat je in het tempo gaat spelen van je (versnelde) hartenklop. Ik besprak dat met Arjen, mijn regisseur. Hij gaf me als tip mee om contre coeur te spelen, tegen de hartslag in.

 

En dan mag ik. Vijf keer voer ik mijn monoloog op. Voel ik het publiek? Nou reken maar. Het is niet goed te beschrijven, maar als je op de vloer staat voel je het publiek mee bewegen, mee ademen, reageren. Het geeft me een kick.

 

Naarmate ik de voorstelling vaker speel, voel ik me steeds vrijer. Na drie voorstellingen krijg ik een paar ‘notes’ van mijn vrouw. Ik moet sommige momenten rustiger spelen en serieuzer. Ik neem die opmerkingen mee in de laatste twee voorstellingen. Soms lijkt het alsof ik door het stuk heen zweef. Behalve dan dat ene moment, de confrontatie met mijn vader aan zijn graf – dat is en blijft een moment waar ik ontroering voel.

 

Potdomme, ik schiet vol, mijn stem slaat over…

 

Ik heb niet alles onder controle.