Frank in stukjes
verhalen uit het theater
Bij mijn dochter werd op enig moment dyslexie geconstateerd. Wekelijks fietsten we naar de
dyslexie-juf. Vaak ging ik mee naar binnen en hielp haar met taalspelletjes of woordpuzzels. Op zeker moment kwam ter sprake aan ‘welke kant’ van de
familie de dyslexie voorkwam. Dyslexie schijnt namelijk erfelijk te zijn. Van de kant van mijn toenmalige vrouw kon het niet komen, bezwoer ze me. Op dat moment viel er een aantal puzzelstukjes
op zijn plaats.
Ooit, ik studeerde, stond ik aan de vooravond van een paar belangrijke tentamens, toen mijn vader overleed. De familie verzamelde zich in het ouderlijk huis om samen te rouwen. Bij het opruimen
van de secretaire van mijn vader vond ik de uitslag van mijn Cito-toets uit de zesde klas (groep acht). Daar stond het, zwart op wit. Mijn Nederlands was op het allerlaagste niveau
beoordeeld.
Twee dyslecten
Schuilde in dit papiertje de verklaring voor de moeite die ik altijd had gehad met grammatica en spelling? Of was de Cito-toets slechts een momentopname van de achterstand van mijn
taalontwikkeling? Ik sprak de eerste zes jaar van mijn leven alleen dialect, Nederlands is mijn tweede taal.
Toen ik met mijn dochter terug fietste van haar dyslexie-les moest ik aan het cito-papiertje denken. Ben ik een niet gediagnostiseerde dyslect? Van wie moet ze het anders hebben?
Zou mijn voorliefde voor woordspelingen hier ook iets mee te maken hebben?
In menig theatertekst speel ik met woorden. Als ik een woord hoor, zie ik het woordbeeld voor me. En zodra ik het woordbeeld zie, begint mijn brein te puzzelen. Kan je het in meerdere
betekenissen gebruiken? Spelen met spellen.
Wat ik leerde in de producties die ik maakte met professionele acteurs is dat ‘de woordspeling’ op de humorladder helemaal onderaan bungelt. Gaandeweg mijn stukken voelde ik me al minder thuis bij het verzinnen van woordspelingen. Een woordspeling is vaak gezocht. Hij hoort niet bij het personage, het is een ‘statement’ van de maker. ‘Hallo, publiek, horen jullie wel dat hier een lollige auteur achter schuil gaat?!’
Lena: Luca!
Zo’n Italiaanse Don Juan. Mmm. Eerst maken ze je langdurig het hof. Dan
verleiden ze je met lekker eten en drinken. Vijfgangen menuutje. Daarna..
Els: Stellen ze je voor aan hun moeder.
Lena: Nee, Els, hou nou op. Daarna neemt hij je mee naar een romantisch plekje, ergens, een bankje, in Italië, en dan heel langzaam kruipen zijn galante vingers over je panty, in de richting van je rokje op zoek naar...
Els: O God nee, voor mij geen Italië!
Lena: Ja, genitaliën. Dat woord zocht ik.
Later ben ik me meer gaan toeleggen op grappen die voortkomen uit de situatie. Personages die elkaar niet goed begrijpen of die elkaar niet goed horen. Of personages met een idiolect, een eigen persoonlijk taalgebruik, met stopwoordjes of verhaspelingen.
In Verdwaald, een monoloog uit 2010, voer ik Appie
ten tonele. Appie - gespeeld door Arie de Rooij - heeft Alzheimer. Hij is de weg kwijt en kan soms niet meer op de woorden komen. Die setting gaf me de gelegenheid Appie te laten puzzelen met
woorden.
Appie: Ja, het gaat met piekeren en dalen.
Ik zit wel eens te
denken…
(pauze) En dat gaat dan niet meer zo goed.
En dan denk ik. Als je rookt, dan
krijg je kanker.
Als je de straat over steekt, door
rood, kom je onder een auto.
Als je masturbeert, word je blind.
Maar hoe raak je de weg eigenlijk kwijt, denk ik
dan?
Hoe komt dit? Snap je. Geen oorzaak, geen
gevolg.
Ik ben ge..eh..diagnostigmatiseerd. Alzheimer.
Officieel stempel d’r op.
Goedgekeurd door de Nederlandse vereniging van Verdwaalde
zielen.
(…)
Je ervaart aan den lijve dat je Eigenheimer bent.
Krijgt. Hoe heet dat ook al weer? Dat je
eh..dinges..achteruit gaat.
Alzheimer. Geheugen. Dat zeg ik.